Architecture Without Architects

A Short Introduction tot Non-Pedigreed Architecture

Bernard Rudofsky

Als je geneeskunde studeert om arts te worden, begin je bij het begin: conceptie, celdeling, embryo, foetus, kind. Je leert het lichaam begrijpen door de oorsprong te bestuderen - het eerste begin: waar het vandaan komt, hoe het zich vormt. Waarom is dat bij de opleiding tot architect niet zo? Waarom beginnen we met theorieën, stijlen of hippe render-software, en niet met de meest fundamentele vraag: hoe zijn mensen, door de tijd heen en overal ter wereld, er telkens weer in geslaagd om plekken te creëren om te kunnen leven? Ter illustratie; ik moest in mijn tweede studie jaar Schiphol herontwerpen, terwijl we nog niet in staat waren een goed schuurtje te bouwen.

Architecture Without Architects van Bernard Rudofsky is in dat licht wat mij betreft verplichte kost voor elke eerstejaars bouwkundestudent. Het boek - dat verscheen bij een tentoonstelling in het Museum of Modern Art in New York (1964) – toont de verbazingwekkende inventiviteit van mensen wereldwijd. Geen iconische gebouwen, maar windvangers uit Afghanistan. Geen megalomane starchitect-projecten, maar half ondergrondse huizen op de Chinese lössvlaktes, waar ondanks blootstelling aan eeuwig aanhoudende winden toch een manier is gevonden om er te kunnen wonen . Geen prefab fabriekswoningen, maar dorpsstructuren die zich als organismen aan hun omgeving aanpassen. Geen handtekening, geen ego, geen trend. Alleen noodzaak, kennis en verbeelding.

Rudofsky geeft daarmee een stem aan wat de Franse antropoloog Claude Lévi-Strauss de bricoleur noemde: iemand die bouwt met wat er voorhanden is – zowel fysiek als metafysisch. Die werkt vanuit ervaring, improvisatie, en een diepe relatie met plek en klimaat. De bricoleur bouwt systemisch en her-ordent het grotere geheel van binnenuit. In contrast daarmee staat de moderne ingenieur: die vertrekt vanuit abstracte modellen, universele regels en werkt vanaf zijn tekentafel in plaats van op locatie. De één bouwt met de handen in de aarde, de ander met de nieuwste tekensoftware en een catalogus vol prefab producten.

Voor mij was dit boek een wake-up call. Het herinnerde me eraan waarom ik ooit architect wilde worden - of beter gezegd: anti-architect. Geen meesterplanner, maar steeds weer een deelnemer aan het leven op een specifieke plek. Architecture Without Architects laat zien hoe bouwen kan voortkomen uit verbondenheid, observatie en samenwerking met de elementen.

Bouwen is in de kern geen academische discipline, maar een antwoord op het leven zelf. In een tijd waarin architectuur vaak losgezongen is van plek en context, is Architecture Without Architects meer dan een boek. Het is een correctie. Een heroriëntatie. Een herinnering aan het simpele feit dat architectuur altijd al bestond vóór de architect. En dat er nog steeds wijsheid ligt in de schaduw van de palmbomen, in de lemen koepel van de graanopslagen en in de sociale configuratie van de kashba, in de dans tussen wind, dak en muur.

“Vernacular architecture does not go through fashion cycles. It is nearly immutable, indeed, unimprovable, since it serves its purpose to perfection.”
- Bernard Rudofsky